-
1 swish
adj. modieus, chic--------n. zwiepend geluid; geruis--------v. zwiepen; ruisen; zwiepen met; afranselen, met het rietje (de roe) gevenswish1[ swisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the swish of silk • het geruis van zijde————————swish2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 slang〉————————swish31 zoeven ⇒ suizen, ruisen2 zwiepen♦voorbeelden:swish past • voorbijzoevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 switch
n. schakelaar, overgaan (tot); (in computers) parameter die nodig is om een progamma in werking te stellen door het geven van een opdracht aan het DOS of UNIX besturingssysteem--------v. wisselen, verwisselen; slaanswitch1[ switsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 omkeer ⇒ ommezwaai, verandering————————switch23 meppen ⇒ slaan, (af)ranselen♦voorbeelden:switch a train to another track • een trein op een ander spoor zettenswitch through (to) • doorverbindenswitch to • overgaan naar/opII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ switch on switch on/
См. также в других словарях:
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon